Waargezegde Moord in ’s Gravepolder Hoofdstuk XX: het Bordspel
Hoofdstuk XX Het Bordspel
Voor hen was de gigantische kerk opgedoemd en nu stonden ze aan de rand van het weiland, waar geen knikker meer te zien was. Eigenlijk al na de rotonde bij Oudelande hadden ze er stevig de pas in kunnen zetten. Ze hadden zich erover verbaasd, hoe uitgestorven het was. Maar die verbazing viel in het niets bij het aanschouwen van die enorme kerk.
“Wat een spuuglelijk ding”, zei de Raaf, die sowieso niets met geloof had.
Rinus vond het maar vreselijk stinken en Jack zei dat dit echt geen wierook was. Hollestelle haalde zijn zakdoek uit zijn zak en bond die om en zei; “deze stank is niet te harden mannen. Het moet nou wel heel dichtbij zijn.”
De mannen volgden het voorbeeld van de hoofdcommissaris en ondanks de zakdoeken stonk het nog enorm, toen ze een diepe grom hoorden dat uit de mega kerk leek te komen.
Door het geven van borstvoeding was Dalisha minder alert. Ook door de napijn van de bevalling was ze nog niet helemaal op haar qui vive. Maar nou ze zo naar haar volgevreten duiveltje keek, voelde ze de onraad als een onvermijdelijk iets. Ze liep naar haar kamer, waar ze in de spiegel keek en onbewust zag ze; dat ze er lijkwit uit was gaan zien. Haar haren waren uitgevallen door de meer dan stevige bevalling en ze begon zich aan de wastafel te wassen. Daarna hees ze zich in een zwarte habijt, die ze schoon uit de kast had gehaald. Ze voelde dat ze er klaar voor was en parmantig liep ze even later door het schip naar die hoge deuren van jewelste. Ze gromde bij de gedachte aan die irritante Serooskerkers, die toch een manier leken te hebben gevonden om de knikkers te slechten. Tegelijk besefte ze, dat die agenten de enige waren; die nog weerstand boden aan haar wil. Dus zoveel kon ze niet meer te vrezen hebben en mededogen was niet meer op zijn plaats. Voor eens en altijd moest ze gaan afrekenen met dat zogenaamde gezag en ze gromde nog maar een keertje heel erg dreigend.
Natuurlijk had Lonnie die zeperd zelf gezocht. Naarmate hij steeds sneller begon te huppelen en Molly steeds fanatieker het blazen van haar kauwgomballonnen met stevig kauwen afwisselde; vormde zich een schuimlaag onder hen doch het was te laat. De vloer was simpelweg te veel verzadigd met de vloeibare Dreft. En ondanks dat hij haar toch stevig te pakken had, verloor hij pardoes zijn evenwicht. Zijn linkerbeen schoot onder hem vandaan en met een plop schoot hij uit haar en viel heel lelijk met zijn achterhoofd tegen de hoek van de keukentafel achter hem. Hij wilde nog zeggen; dat ie daar echt van baalde, doch het licht ging al bij hem uit. Hij zakte ineen, terwijl Molly krampachtig nog over het aanrecht hing en uitgeput hijgde; “op.. zou .. teh Lon …”
Ze veegde de vele slierten weerbarstig haar uit haar gezicht en draaide zich om. Ze keek naar haar Lon. Iets in haar blik verstarde, want hoorde ze daar nou een stemmetje? Maar Lonnie was out dus dat kon helemaal niet. Bovendien was dat stemmetje weer verdwenen en ze pakte een dweil uit het kastje onder haar. Op haar knieën begon ze voorzichtig beetje bij beetje het schuim weg te vegen. Ze verwonderde zich erover; hoe fris het rook en begon er zowaar zin in te krijgen om schoon te maken? Ze besloot van haar verbazing een deugd te maken om het huis eens goed aan kant te gaan zetten. Want dat dat nodig was, was een understatement.
Hollestelle was tussen het prikkeldraad door gekropen en legde zijn koffertje voorzichtig neer en gilde naar de kerk: “kom dan als je durft!”
Hij had de mannen gemaand aan de rand van het weiland te blijven. Rinus had nog gevraagd wat hij van plan was, doch Hollestelle was te geconcentreerd en zijn blik was reden genoeg om hem te gehoorzamen.
“Wat gaat ie nou in hemelsnaam doen?”, vroeg de Raaf zich af.
“Chef zou ‘het’ gaan uitdagen tot een spelletje, maar wat voor spelletje?”
“Kan echt van alles zijn in dat koffertje. Schaken, dammen?”, zei Rinus.
“Halma, ganzenborden?”, zei Billy met duidelijke angst in zijn stem.
Rinus en de Raaf haalden hun schouders op, dat ze het ook niet wisten. Billy haalde zijn bril van zijn hoofd en begon zijn glazen te wrijven en mompelde; “oh jee, nou kunnen we niet meer terug.”
Hij wreef zo hard, dat hij zijn montuurtje in tweeën brak en stond verbaasd naar beide delen in zijn handen te kijken toen hij zei; “dit is me nog nooit overkomen. Het zal toch geen omen zijn?”
“Gadverdamme!”, kokhalsde de Raaf, toen de enorme deuren opendraaiden. Een misselijk makende walm van warme putlucht ontsnapte uit de kerk, toen ze Dalisha in habijt in de deuropening zagen staan.
“Ik”, probeerde Hollestelle zijn acute neiging om te gaan overgeven te onderdrukken, “daag je uit vuil kreng!”
“Zo? En wie ben jij dan wel niet? Miezerige vent!”
“Hollestelle! Hoofdcommissaris van Serooskerke!”, reageerde Hollestelle krachtig. “Ik maan je tot opruimen van die knikkers, want het is zo wel mooi genoeg geweest!”
Dalisha lachte vals en hoorde toen hoe Billy in de greppel begon te braken. Ze wende haar blik naar de mannen aan de rand van het weiland en zei: “kon je het niet alleen af commissaris?”
Hollestelle kreeg geen tijd om te antwoorden, want Dalisha strekte haar arm uit en Billy werd als door een onzichtbare hand opgepakt en begon over het weiland te zweven.
“Billy!”, probeerde Rinus hem nog te pakken, maar het was te laat.
“Oh nee toch, help me nou?”
Dalisha wende zich weer tot de commissaris. Nonchalant vroeg ze, of hij wel helemaal goed was. Om te denken haar überhaupt aan te kunnen? Ondertussen maakte ze met haar hand een draaiend loco-gebaar naast haar hoofd, om haar vraag met kracht visueel te ondersteunen.
Hollestelle zei: “stop daarmee!” Want Billy begon nu gevaarlijk snel rondjes in de lucht te draaien.
“Help! Oh nee, help mij toch!”, draaide arme Billy zijn rondjes zeer tegen zijn zin in.
“Of anders doe je wat?”, lachte Dalisha. Met een nauwelijks opvallende beweging van haar andere arm, klapte Jack hard tegen de grond en werd door een andere onzichtbare hand hard door de greppel, onder het prikkeldraad door het weiland ingesleurd. Jack had geen mogelijkheid meer te gillen om hulp, want hij had al zijn reflexen nodig om de pollen en kluiten klei uit zijn mond te krijgen. Even had hij de hoop dat hij kon bijkomen. Maar het was een flinke vlaai waar hij doorheen werd gesleept en steeds sneller ging het. Jack vroeg het zich niet meer af. Maar hij zag Marylin voor zich. Zijn lieve Marylin, toen hij wild in een soort van ‘baan om het weiland’ werd gelanceerd.
“Verdomme Rinus”, siste de Raaf kijkend naar Billy, die maar gillend rondjes draaide.
“Verdulleme”, zei Rinus, die Jack als een hulpeloze blinde mol met adhd voorbij zag komen ploegen.
Ze moesten machteloos toekijken, hoe met regelmaat Jack zo zijn rondjes om de kerk ploegde en Billy bleef draaien. Beiden beseften, dat dit nooit lang goed kon gaan.
Gefrustreerd door het gebrek aan contact schopte Sjaak boos tegen een knikker en deze vloog met een noodgang het water in.
“Hé!”, verbaasde Sjaak zich hier hardop over en schopte een tweede knikker de plomp in. Hij rende naar zijn PTT-tentje en haalde er een schep uit. Daarna rende hij weer terug naar de knikkermuur en begon te scheppen. Het werkte! Wat het was, wist Sjaak niet. Maar hij gunde zich geen tijd om zich hier het hoofd over te breken. Iets had de kracht van de knikkers verslapt en hij begon als een bezetene te scheppen, gedreven door het resultaat. Het was een enorme berg aan knikkers, maar nou leken ze zich tenminste gewoon weg te laten scheppen.
“Volhouden mannen! Ik doe m’n best!”, hijgde hij. En Sjaak gooide een volle schep met knikkers over zijn schouder, om de schop meteen weer in de muur te duwen. Na een tijdje scheppen had hij een klein gangetje in de muur weten te graven. Hij rende naar de voet van de dam, waar al het materieel ten tijde van de bulldozers nog in grote witte tenten lag opgeslagen. Met een paar balken sleepte hij zichzelf weer de dam op en begon met deze het begin van de gang te stutten. Het was niet ondenkbaar; dat hij anders die hele berg op hem zou krijgen. Zeker nu hij eindelijk de muur leek te kunnen gaan ondermijnen. Hij kon niet stoppen om te rusten. De mannen hadden hem nodig en hij begon zich steeds dieper in de knikkermuur te graven.
“Genoeg!”, bulderde Hollestelle en bukte zich om zijn walnoten koffertje open te klikken.
“En nou is het genoeg!”, gilde de Raaf vrijwel gelijktijdig en maakte aanstalten om over het prikkeldraad te gaan klimmen. Maar niet nadat Rinus zich er met kleerscheuren en al door had weten te murwen. Haastig pakte de Rinus uit zijn binnenzak zijn zakbijbeltje en hield deze waarschuwend de lucht in.
“Ik gebied je vuil beest! In naam van onze Heer!”
Met slechts een blik vuurde Dalisha haar ongenoegen af en het kleine zakbijbeltje van Rinus verpulverde tot ongrijpbaar as in zijn hand. Verbaasd keek hij naar het nu kleine stofwolkje, dat nietig in een briesje verdween. “Onmogelijk”, mompelde Rinus, die zich nu vergezeld voelde door de Raaf.
“Heb je dat gezien de Raaf?”
“Ja. Het is dat ik het zag Rinus. Want ik ben niet zo van de gelovige. Maar potverdikkie, het lijkt wel of ze met ons speelt.”
“Blijf daar!”, gilde de commissaris tot de mannen. “Dit is mijn spel dat ik moet spelen. Dus? Komt er nog wat van?”, richtte hij zich weer tot Dalisha.
“Wat nou?’, schamperde Dalisha. “Wat kan jij mij nog bieden, wat ik zelf niet voor het grijpen heb?”
En ze liet Billy nog sneller draaien en Jack zijn rondjes schuiven.
“Twee zaken”, antwoordde Hollestelle ijzig kalm. En hij opende het walnoten koffertje op de grond en klapte deze helemaal uit. Op zijn gemak begon hij de zeer fraai gepolitoerde schaakstukken op het bord te plaatsen.
Het huisje in Oudelande zag er spik en span uit, toen Molly even na middernacht de zee hoorde roepen. Lonnie zou wel niet meer wakker worden tot de volgende ochtend en dus ging ze alleen op pad. Maar niet voordat ze de volle zakken met geoogste kauwgomstukkies over haar schouder had gegooid. Ze liep naar de zee en verbaasde zich niet over de uitgestorvenheid van het dorp. Ze kon slechts genieten van de rust om haar heen. Het was een schitterend mooie wolkeloze hemel, waar de maan zich in het kwartier door de takken van de bomen liet zien. In het bos rook het vers naar zomerse vochtigheid, dat niet verkoelde maar behaaglijk aanvoelde. Na het aangeplante bos, bereikte ze de duinenrij en begon deze te beklimmen. Op de top keek ze uit over een leeg strand, waar de branding in de verte in een loom ritme onverminderd de kust oprolde. Waarom wist ze niet, maar dit voelde aan als de perfecte nacht. Ze begon de duin af te lopen door het mulle zand en merkte niet, dat het kwartier van de maan begon te lengen.
Dalisha was heel eventjes onder de indruk van de koelte van deze commissaris en bovendien erg geïntrigeerd door die glanzende schaakstukken. Ze liep naar hem toe en ging in kleermakerszit zitten en zei; “twee dingen?”
“Ja. Ik daag je uit tot een schaakspelletje om twee dingen”, en zonder verder wat te zeggen, stelde hij de stukken op.
“Nou? Wat zijn die twee dingen dan?”, begon Dalisha haar geduld te verliezen. Ze gebaarde weer nonchalant, alsof ze wel belangrijkere dingen te doen had. Billy kon niet meer gillen door die opgelegde rotatieversnelling en Jack wist helemaal niet meer, of ie van voren nog leefde.
Hollestelle besefte, dat ze geen verdere acceleratie zouden overleven. Hij probeerde desondanks erg kalm te blijven en zei: “het eerste dat ik je kan bieden is meneer de Dominee. Je kan dan wel een belachelijk grote kerk hebben gebouwd hier, maar dat is en blijft niks zonder een echte dominee.”
Dalisha keek nu duidelijk geïnteresseerd naar de commissaris. Want een dominee zou haar kerk natuurlijk wel helemaal echt doen worden.
“Chef! Niet doen!”
“Houd je mond Rinus! Dat is een bevel!”
“De Raaf?”, fluisterde Rinus nu. Hoorde je dat?”
“En of Rinus. Ik vrees dat de commissaris hoog spel speelt. Maar tegen zoiets als ‘dat’, kan hij denk ik ook moeilijk anders.”
“Twee dingen zei je toch?”, vroeg Dalisha met haar liefste stemmetje. “Je hebt mijn aandacht.”
“Tweede wat ik in de waagschaal voor je leg dat zijn onze zielen. Met ieder stuk dat je verovert, mag je er eentje uitkiezen.”
Nu was Dalisha om en zei: “ik neem zwart!”
Een dood uit vrije wil, zou haar een kneedbare ziel opleveren. Dat was voor figuren zoals Dalisha te verleidelijk.
“Chef! Neeee!”, gilde Rinus nu helemaal overstuur.
“Kamiel! Ben je nou helemaal betoeterd?!”, gilde ook de Raaf. Als niet gelovige kreeg hij het er toch maar wat benauwd van.