Waargezegde Moord in ’s Gravepolder Hoofdstuk XV: De Deltawerken van Knikkers
Hoofdstuk XV De Deltawerken van Knikkers
De meldingen van de verkeerspolitie volgden elkaar zo snel op; dat in het zenuwcentrum alarm werd geslagen. Sjaak werd wakker door zijn mobieltje, dat hard op het holle nachtkastje begon te trillen.
“Met Sjaak?”
“Sjaak, Rob hier. Die gestremde Westerscheldetunnel lijkt helemaal niet door gewone werkzaamheden te komen. Ik leg zojuist de telefoon neer met Frits.”
“Van de ANWB?”
“Die ja. Hij wist me te vertellen; dat nu naast de tunnel ook de A58 geblokkeerd is! Hijzelf dacht ook eerst aan werkzaamheden. Maar zoveel leden hebben nu al geklaagd over de A58, dat er echt iets meer aan de hand lijkt te zijn. Ik wil dat je daar naar toegaat en mij zo spoedig mogelijk op de hoogte brengt; wat er daar toch allemaal aan de hand is.”
Dalisha zat over de plattegrond van Zuid-Beveland gebogen en wreef met haar hand over het papier. Het hele eiland was rood gekleurd met uitzondering van twee nog net niet ingekleurde plekjes. Vlissingen was een kwestie van tijd, daar maakte ze zich geen enkele zorgen over. De geografische ligging verklaarde waarom dat wat meer tijd kostte. Nee, het was die andere witte plek ter plaatse van Serooskerke. Iets hield daar de bewoners tegen om niet te gaan knikkeren. Maar wat?
“Hoi Dalisha!”, stond een stralende Molly vrolijk in de voortuin te roepen voor het grote raam.
Ze deed open en liet Molly binnen. Molly kwam deze keer niet voor een sessie, maar gewoon voor de gezelligheid. Ook was ze best wel nieuwsgierig geworden naar de workshops en zei: “Lonnie was toch zo laat thuis gisteren.”
“Ja, het was een zeer succesvolle avond. Zoveel mensen sluiten zich bij ons aan om hun ‘ik’ te vinden. Kijk maar eens”, en ze wees naar de kaart van het eiland. “Alles wat rood gekleurd is, hoort nu bij onze nieuwe familie.”
Molly keek naar de kaart en tranen welden op toen ze zei; “dus ik heb weer familie? En dan zo groot?”
“Ja natuurlijk Molly. En die wordt met de dag alleen maar groter.”
Na het definitief loslaten van haar eigen bloedband, voelde dit nu als een warm bad. Totdat haar oog op Serooskerke viel. Ze wees naar het witte plekje en vroeg waarom dat nog niet ingekleurd was. Dalisha antwoordde; dat ze daar ook nog niet helemaal over uit was.
Molly zei daarop, heel boos kijkend; “daar zit die politiepost met die verschrikkelijke agenten.”
En ze vertelde van hoe ze, sinds ze noodgedwongen door die agenten Serooskerke moest verlaten, al die tijd voor die nare hoofdcommissaris op de vlucht is geweest.
“En toen Lonnie mij de Hudson in gooide, dacht ik echt dat mijn laatste uur had geslagen.”
Dalisha had geboeid geluisterd naar wat Molly had verteld. En ook wel een beetje verontrust, want die commissaris zou zo maar roet in hun eten kunnen gaan gooien. Maar toen glimlachte ze weer, denkende aan al die knikkers die ze ruim op tijd had laten verschepen. Tegen zoveel knikkers zou zelfs die hoofdcommissaris niet opgewassen kunnen zijn.
De Raaf werd als laatst wakker en nam dankbaar een bekertje koffie van Rinus aan.
“Zo, dat is nog eens service hier.”
“Goedemorgen de Raaf”, zei Jack, die zich aan de wastafel in de hoek stond te scheren.
“Waar zijn Kamiel en Billy?”
“Die zijn net vertrokken naar meneer Pastoor. Op de terugweg zouden ze vers brood meenemen.”
“Ik heb nog gevulde koeken. Als je hele erge honger hebt?”
“Dank je Rinus, ik wacht wel op het brood.”
Inmiddels zaten de commissaris en Billy bij meneer Pastoor aan tafel. Meneer Pastoor begon steeds zorgelijker te kijken en legde zijn hand op de bijbel en zei: “we moeten geloof houden. Maar eh, kunnen jullie niet iemand bellen?”
Het was blijkbaar één ding bijbelvast te zijn, maar een heel ander ding om er in het hier en nu mee geconfronteerd te worden.
“Maar als er iemand is, die ons hierin bij kan staan, bent U het toch wel?”
Meneer Pastoor mompelde binnensmonds over het kwaad en verwees naar de bijbel.
“Het kan nooit kwaad om toch ook iemand te bellen”, hield hij stug vol en begon zenuwachtig op zijn bijbel te trommelen. Ze dankten meneer Pastoor voor de koffie en liepen naar de bakker.
“Daar komen we dus geen stap verder mee”, zei Hollestelle, best wel een beetje nijdig.
“Ik denk dat hij ook wel beseft, dat zijn uur U geslagen heeft. En het is niet de kerk die moet opstaan, maar de menselijke geest Kamiel.”
“Dus staan we alleen”, concludeerde Hollestelle en bestelde een gesneden bruin nadat hun nummertje verscheen op het display.
Bij terugkomst op het bureau, hadden ze een sober ontbijt en nam Rinus de telefoon.
“Wat gek”, en hij tikte meerdere malen op het schijfje waar de hoorn gewoonlijk op lag om de verbinding te verbreken. “De lijn is dood Chef?”
“Probeer eens online te gaan”, stelde Jack voor. Maar ook daar; “geen netwerkverbinding Chef!”
“Het is ons aan het isoleren”, zei Billy en pakte zijn bril van zijn hoofd. Terwijl Billy zat te poetsen, verdeelde Hollestelle de taken.
De Raaf zou voor een continue bezetting van de politiepost zorgen. Rinus moest met Jack naar Vlissingen fietsen, waar de kabelhub van het eiland stond.
“Als jullie daar geen verbinding kunnen maken, dan weet ik het ook niet meer. Billy en ik gaan posten bij die waarzegster. Als het kwaad echt daar is, moeten we weten wat het van plan is en vooral hoe.”
“Julie zijn toch wel weer tegen de lunch terug?”, informeerde de Raaf nog. “Bolussen, van die bakker in Vlissingen Rinus?”
Sjaak moest al vanaf de Moerdijk noodgedwongen met blauw zwaailicht over de vluchtstrook rijden. Het verkeer stond volledig vast. Halverwege de ochtend wist hij stapvoets uiteindelijk de afsluiting van de A58 te bereiken en keek tegen een enorm berg van glas aan.
“Met Sjaak, ik ben ter plaatse over.”
“Rob hier, hoe is de situatie? Over.”
“Er ligt een enorm grote berg van … van knikkers? Over.”
“Zie je kans om die weg te krijgen? Over.”
Sjaak nam een foto en stuurde die direct naar Ron en zonder ‘over’, hoorde hij over de mobilofoon een krachtterm. De hoeveelheid knikkers was dan ook eentje van jewelste. En die hadden ze niet zo maar weg.
“Ik laat bulldozers komen, maar dat gaat lang duren door het verkeersinfarct. Zie jij kans om bij de Westerscheldetunnel te komen? Over.”
Sjaak zei dat ie het ging proberen en begon achtruit te rijden. De afslag naar Antwerpen stond weliswaar ook helemaal vast, maar hij kon deze al wel in zijn achteruitkijkspiegel zien. Op het gras keerde hij en reed hemelsbreed naar de vluchtstrook, die hem naar Vlaanderen moest leiden.
“En?’, vroeg Jack van buiten het grijze PTT-huisje.
Rinus zat op z’n hurken tussen bundels aan kabels en was deze één voor één aan het uitproberen met de vaste telefoon, die hij van het bureau had meegenomen.
“Niks Jack, helemaal niks!”
“Helemaal niks?”
“Helemaal niks Jack. Ik heb ze in alle volgordes geprobeerd. Maar zelfs geen statisch gekraak”, kwam Rinus bezweet uit het PTT-huisje zetten met de nu nutteloze telefoon in de hand. “Het eiland is van de rest van de wereld afgesloten Jack”, zei hij ernstig en legde de telefoon weer terug in de fietstas.
“Allemachtig, wat nu?”
“Bolussen voor de Raaf en dan naar huis”, zei Rinus, die opstapte en wachtte tot Jack weer achterop klom. Terwijl ze via de haven de boulevard opreden, rolde achter hun een knikkertje over de steiger. De knikker rolde tergend langzaam en dreigde net voor het zeegat stil te vallen. Doch een zuchtje wind deed de rest en het viel met een klein plonsje in het water.
In ’s Gravepolder zagen de commissaris en Billy, Dalisha in haar tuintje zitten en ze groette iedereen die voorbij kwam even vriendelijk.
“Het lijkt wel of ze de koningin is”, schamperde Hollestelle.
“Koningin van de nacht dan”, zei Billy en zag in zijn ooghoek een hele mooie ronde knikker in de goot liggen glinsteren.
“Hé, een knikker”, en hij stapte uit om de knikker op te rapen.
“Die hadden wij vroeger niet”, zei Hollestelle. En ze keken naar die aantrekkelijk ingebakken kleurtjes, die zelfs tot op hoge leeftijd toch nog kunnen blijven fascineren. Billy hield de knikker boven het dashboard, opdat het licht door de voorruit er vol in kon vallen.
“Mooi hoor”, kon Hollestelle niet ontkennen. Billy tuurde even van dichtbij in de knikker en slaakte toen een gil van afschuw.
“Billy! Wat is er?”
Angstig keek Billy naar de commissaris en zei; “ik weet het niet, maar toen ik net in die knikker keek …”
Hij maakte zijn zin niet af en concentreerde zich nu weer opnieuw in de knikker, die hij als een soort van vergrootglas voor zich hield. En daar, helemaal achterin het knikkertje, zag hij de wereld in een ongekende kleurenpracht. De huisjes aan de overkant hadden allemaal vrolijke kleuren en langzaam bewoog hij de knikker naar het eveneens kleurrijke huisje van Dalisha. Maar daar, in haar voortuin, zat niet Dalisha!
“Ka… Ka… Kamiel… ddddde ddde D!”, en hij reikte de knikker zwaar hijgend van emotie aan. “Kijk! Kijk door de knikker!”
“Allemachtig!”, liet Hollestelle de knikker van schrik uit zijn handen vallen. Maar niet nadat hij overduidelijk een verschrikkelijk wezen op het bankje in de voortuin van Dalisha had zien zitten.
“Die … die bokkenpoten! En die hoorns! Dat kan niet anders dan …”
Meer zei Hollestelle niet en startte the Raven. Na twee keer steken reed hij zachtjes de straat uit. Na linksom de hoek te zijn omgeslagen, trapte hij verwoed het gas in en zei: “verdulleme Billy! Dit is het meest walgelijke, dat ik ooit in een knikker heb gezien!”
Niet alleen van de steiger, maar van alle kanten rolden nu knikkers de haven van Vlissingen in. Het waren er zoveel, dat het een kleine tsunami in het Kanaal veroorzaakte en na enkele uren klotste het water bijna over de white cliffs van Dover heen. Daarna verdween het ongemerkt in links de oceaan en rechts de Noordzee; waar alleen de wadden wat te verduren kregen. Tegen de tijd dat iedereen dacht, dat het een freak golf was geweest en er geen aandacht meer aan besteedde; lag de haven van Vlissingen hartstikke vol met knikkers van allerlei formaat en kleur. De derde en laatste belangrijke verbinding was nu ook volgelopen met die onnoemelijke hoeveelheid knikkers. Al dat restte waren de dammen, doch daar lagen nu al zoveel knikkers op het wegdek; dat de mensen in de voorste auto’s van de zich snel vormende files achter hun geen idee hadden wat hen overkwam. Ze gaven steeds harder gas, doch al dat rolde waren al die knikkers onder de banden, zelf kwam niemand meer een millimeter vooruit.
“Ha lekker bolussen!”, grijnsde de Raaf en vroeg hoe het was gegaan.
“Bijzonder teleurstellend de Raaf. Zelfs de kabelhub is dood. We kunnen nergens meer contact maken. Alle communicatie is hiermee definitief onmogelijk gebleken.”
Zeer ongewoon voor de commissaris, bracht hij the Raven met slippende banden tot stilstand onder de carport en redelijk overstuur kwamen Hollestelle en Billy binnen.
“We hebben echt een probleem heren!’, zei Hollestelle, toen hij ging zitten. Na een rondje koffie zei Billy; “we hebben het kwaad gezien”, en hij wees naar het schoolbord. Die waarzegster is ‘het’. Vergeet dat oude lijk en die vermissing. Alles komt voort uit dat kreng. Dat kreng is ‘het’.”
“Is ‘wat’ Billy?”
“Pan, Lucifer, het kwaad of hoe je de duivel ook wilt noemen. Met zulleke bokkenpoten!”, gebaarde Hollestelle met beide handen in de lucht een zeer indrukwekkende maat aangevend.
Rinus liet geschrokken zijn bekertje vallen en Jack probeerde te registreren wat hij zojuist had gehoord. De Raaf begon ondanks die bolussen zachtjes te vloeken.
“De tunnel zit propvol met knikkers. Over.”, had Sjaak als laatste update aan Rob gezegd. Nu stond hij aan het veerhoofd van Breskens door een verrekijker naar de overkant te turen. De gebruikelijke golfbrekers kon hij geeneens meer herkennen door al die knikkers; die nog immer in de Schelde aan het vallen waren. Hij had gesproken met de kapitein van het veer, dat nu werkloos gedwongen aangemeerd moest blijven liggen. De haven aan de overkant was compleet geblokkeerd door de grootste hoeveelheid knikkers die hij ooit had gezien.
Sjaak pakte zijn mobiele telefoon uit zijn vestzak en belde weer het nummer van politiepost Serooskerke. Toen hij weer geen contact kreeg, liep hij terug naar de auto en zei door de mobilofoon; “haven Vlissingen vol met knikkers. Over.”
“Het eiland heeft alle contact met ons verloren en ik kijk zojuist naar beelden, die onze jagers uit Woensdrecht hebben geschoten. Ik zie iets, dat ik voor onmogelijk had gehouden. Over.”
“Om hoeveel knikkers zou het gaan? Over.”
“Geen idee, maar kijk zelf. Stuur een foto naar je toe. Over.”
Na het bliepje opende Sjaak het bestandje en keek naar iets, dat hij slechts kon duiden; als een onmenselijk groot Deltawerk van allemaal knikkers.